Op vrijdag 1 februari staat het galabal van de Erasmushogeschool op het programma. En net zoals de voorbije jaren word ik aan de mouw getrokken in een poging me erheen te krijgen. Maar tegenover elk goed argument – en er zijn er niet veel – staat wel een bezwaar.
Het waarom van een galabal is me na al die jaren – ik heb er al veel aan me voorbij laten gaan – nog steeds niet duidelijk. Je ziet dezelfde mensen als op een gewone fuif, je hoort dezelfde muziek als op een gewone fuif en je kunt er even dronken worden als op een gewone fuif.
Alleen moet je er iets dieper voor in je zak tasten en zit die zak voor de aardigheid in kostuumbroek, hemd met lange mouwen er onderaan netjes in weggestoken en bovenaan afgebonden door een das.
Ik hoef het niet eens uit te testen om te weten dat niet-alledaagse en weinig gemakkelijk aanvoelende kledij alleen maar hinderlijk kan zijn op de dansvloer. Ik voel me sowieso al amper op mijn gemak op zo’n - vaak spekgladde - vloer. En in zondagse schoenen neemt die evenwichtsoefening wellicht olympische proporties aan.
Mijn lichaam – Of zit het vooral tussen de oren? – houdt me dan ook vaak preventief aan de kant. Dat lichaam van boven tot onderen strak in het pak van de buitenwereld afsluiten, lijkt me weinig zoden aan de dijk te brengen. Integendeel.
“Er lopen altijd veel knappe meisjes rond. Je kunt er misschien iemand leren kennen.” Waarom die kans groter is op een galabal dan pakweg op café of de gemiddelde chiro-fuif is me nog steeds niet duidelijk.
Het kostuum dat je (dat extra tikkeltje) uitstraling garandeert? Wat een ontgoocheling zou het voor haar dan zijn te moeten vaststellen dat die strak in het pak zittende jongen in het echt alles met lange mouwen opstroopt en tussen april en oktober geen schrik heeft van een short?