De aanslepende regeringsonderhande- lingen beginnen niet alleen bij politici en wetstraatjournalisten zwaar door te wegen. Ook het politiek-wetenschappelijke wereldje kreunt onder de druk. De druk om elke week opnieuw op radio, tv en in kranten hun mening te geven, de druk om zich daarbij te onderscheiden van jan met de pet.
Daags na de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde in de kamercommissie Binnenlandse Zaken mochten vier politicologen, netjes verspreid over de KUL (Marc Hooghe), de UGent (Carl Devos), de UA (Peter Van Aelst) en de VUB (Patrick Stouthuysen) in De Standaard hun zegje doen.
“Als je weet dat je na de verkiezingen met politici van over de taalgrens moet onderhandelen, dan kun je beter vooraf wat verkennend werk doen en bondgenoten zoeken in het andere kamp”, schreef Stouthuysen, lid van het kransje wetstraatwatchers dat ik ervan verdenk voorafgaand aan verkiezingen zonder gene te durven verkondigen dat voorakkoorden een democratie onwaardig zijn.
Ik bleek bovendien niet de enige te zijn bij wie de wenkbrauwen de hoogte in gingen. Een week later volgde er een reactie van Mark Deweerdt en Jef Smits, twee politieke wetenschappers die – niet onbelangrijk - voor CD&V werken. Ze merkten geërgerd op dat van professoren toch verwacht mag worden “dat hun argumenten de toets van de wetenschappelijke kritiek doorstaan”.
En dus waren de heren politicologen een dag later weer aan zet. “De wetenschappelijke analyse van de hallucinante toestanden die we nu meemaken, publiceren we heus wel over een jaar of vijf in een of ander wetenschappelijk tijdschrift, dat door niemand wordt gelezen”, kaatsten Hooghe en Stouthuysen de bal terug.
Het pleit in hun voordeel dat Hooghe en Stouthuysen zich blijkbaar bewust zijn van de gapende kloof tussen maatschappelijke en academische relevantie. Maar als ik een voorzet mag geven (en dat geldt ook voor hun collega’s): misschien kan een differentiatie in titulatuur al heel wat mist doen verdwijnen. Opiniebijdrages ondertekend als ’wetstraatwatcher’ in plaats van als ‘politicoloog’ blijven even interessant, maar wekken niet de onterechte indruk dat alle methodologische en academische vereisten vervuld zijn.
Daags na de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde in de kamercommissie Binnenlandse Zaken mochten vier politicologen, netjes verspreid over de KUL (Marc Hooghe), de UGent (Carl Devos), de UA (Peter Van Aelst) en de VUB (Patrick Stouthuysen) in De Standaard hun zegje doen.
“Als je weet dat je na de verkiezingen met politici van over de taalgrens moet onderhandelen, dan kun je beter vooraf wat verkennend werk doen en bondgenoten zoeken in het andere kamp”, schreef Stouthuysen, lid van het kransje wetstraatwatchers dat ik ervan verdenk voorafgaand aan verkiezingen zonder gene te durven verkondigen dat voorakkoorden een democratie onwaardig zijn.
Ik bleek bovendien niet de enige te zijn bij wie de wenkbrauwen de hoogte in gingen. Een week later volgde er een reactie van Mark Deweerdt en Jef Smits, twee politieke wetenschappers die – niet onbelangrijk - voor CD&V werken. Ze merkten geërgerd op dat van professoren toch verwacht mag worden “dat hun argumenten de toets van de wetenschappelijke kritiek doorstaan”.
En dus waren de heren politicologen een dag later weer aan zet. “De wetenschappelijke analyse van de hallucinante toestanden die we nu meemaken, publiceren we heus wel over een jaar of vijf in een of ander wetenschappelijk tijdschrift, dat door niemand wordt gelezen”, kaatsten Hooghe en Stouthuysen de bal terug.
Het pleit in hun voordeel dat Hooghe en Stouthuysen zich blijkbaar bewust zijn van de gapende kloof tussen maatschappelijke en academische relevantie. Maar als ik een voorzet mag geven (en dat geldt ook voor hun collega’s): misschien kan een differentiatie in titulatuur al heel wat mist doen verdwijnen. Opiniebijdrages ondertekend als ’wetstraatwatcher’ in plaats van als ‘politicoloog’ blijven even interessant, maar wekken niet de onterechte indruk dat alle methodologische en academische vereisten vervuld zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten